Algemeen Voorkomen.
De American Staffordshire Terrier moet de indruk wekken krachtig te zijn in verhouding tot de grote van zijn lichaam, een hond waarvan alle delen van het lichaam in verhouding zijn, stevig gespierd, atletisch en gracieus, oplettend en attent ten opzichte van zijn omgeving. Hij moet 'stocky' zijn; vierkant, geblokt, gezet nooit afgetraind, niet langbenig of racy (neiging naar windhondachtige) in zijn omlijning. Zijn moed is spreekwoordelijk.

Hoofd
Van gemiddelde lengte, schedel diep en breed, zeer goed ontwikkelde wangspieren (bakken), oren hoog aangezet maar toch ook ver genoeg uit elkaar.
Oren - gecoupeerd of ongecoupeerd, het laatste heeft voorrang (honden geboren na 1 oktober 2001 mogen niet meer gecoupeerd zijn). Ongecoupeerde oren moeten klein zijn en 'half prick' of 'rose' gedragen worden. Oren die vanaf de basis hangen moeten achtergesteld worden. Ogen - zo donker mogelijk, rond, laag en diep in de schedel, en ver van elkaar geplaatst. Geen roze oogleden (oogranden).
Snuit - Gemiddelde lengte, ronde bovenzijde, stijl naar beneden vallend onder de ogen. Kaken duidelijk afgetekend. Onderkaak sterk en met grote bijtkracht. Lippen goed sluitend en gelijkmatig, niet los of te groot. Boventanden moet juist voor de ondertanden neerkomen (schaargebit). Neus beslist zwart.

Nek
Zwaar, licht gebogen, taps toelopend vanaf de schouders tot de achterkant van de schedel. Geen losse huid, gemiddelde lengte.

Schouders.
Sterk en gespierd met ruime hellende schouderbladen.

Rug.
Tamelijk kort, ligt hellend vanaf de schoft naar de romp, aan het eind van de romp schuin aflopend naar de staartaanzet. Lendenen iets invallend.

Lichaam.
Zware goed gewelfde ribben, dicht naast elkaar geplaatst. Borst diep en breed waardoor de voorbenen ver uit elkaar staan.

Staart.
Kort in verhouding tot de grootte, laag aangezet, uitlopend tot een fijne punt. Niet gekruld of over de rug gedragen. Nooit gecoupeerd.

Benen.
Voorbenen: recht, verticaal met dikke ronde beenderen, rechte polsen. Geen doorgezakte polsen. Achterbenen: goed gespierd, goed gehoekt , noch naar binnen noch naar buiten gedraaid. Voeten van middelmatige grootte, goed gewelfd en compact. Gangwerk veerkrachtig maar zonder deinen, slingeren of telgang.

Vacht.
Korte dicht bij elkaar geplaatste, glanzende stevige stijve haren.

Kleur.
Elke kleur, geheel, gedeeltelijk of gevlekt is toegestaan; geheel wit, meer dan 80% wit, black and tan en leverkleur mogen niet aangemoedigd worden.

Grootte.
Grootte en gewicht moeten in verhouding zijn. Een schouderhoogte van 46 tot 48,5cm voor reuen en 43 tot 46 cm voor teven wordt geprefereerd.

Fouten.
Fouten die bestraft dienen te worden zijn, vleeskleurige neus, lichte ogen of rose oogleden, te lange of slecht gedragen staart, onder-voor of boven-voor beet.

Aangenomen en goedgekeurd op 10 Juni 1936.